Het macrobenthos van subtidale zandbanken op het Belgisch Continentaal Plat
Taverniers, K. (2000). Het macrobenthos van subtidale zandbanken op het Belgisch Continentaal Plat. MSc Thesis. Universiteit Gent. Mariene Biologie. Instituut voor Dierkunde. Vakgroep Morfologie, Systematiek en Ecologie: Gent. 94 pp.
|
Beschikbaar in | Auteur |
|
Documenttype: Doctoraat/Thesis/Eindwerk
|
Trefwoorden |
Aquatic communities > Benthos ANE, België, Belgisch Continentaal Plat (BCP) [Marine Regions] Marien/Kust |
Abstract |
Het doel van deze licentiaatsverhandeling omvat de karakterisatie van een aantal zandbanken van het Belgisch Continentaal Plat, met name de Middelkerke Bank, de Kwinte Bank, de Thornton Bank en de Noordhinder Bank. Tevens werd onderzocht of er ruimtelijke en/of temporele verschillen zijn.De staalnames gebeurden met de Van Veen bodemgrijper tijdens de Integrale Kampagnes van 1997 en 1998, zowel in het voor- (februari) als in het najaar (oktober). De stalen werden levend gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 1 mm, en daarna gefixeerd met een 8 % formaldehyde-zeewater oplossing. Vervolgens werden de stalen in het laboratorium gekleurd en nog eens gezeefd over een 1 mm-zeef. Tenslotte werden de densiteiten, biomassa's en diversiteiten berekend. Het bestuderen van de biotische gegevens van de vier zandbanken samen leidde tot een algemene typering van zandbanken. Hieruit bleek dat de fauna van een zandbank vooral gedomineerd wordt door Polychaeta, gevolgd door de Amphipoda en Bivalvia. Wanneer de vier bestudeerde banken apart worden bekeken, dan kan op abiotisch vlak een onderscheid gemaakt worden tussen de 'inshore' banken (Middelkerke Bank en Kwinte Bank) en de 'offshore' banken (Noordhinder en Thornton Bank). De 'inshore' banken hadden lagere waarden voor de mediane korrelgrootte en deze banken werden gekarakteriseerd door de aanwezigheid van slib in tegenstelling met de 'offshore' banken, die grove fracties bevatten. De hoeveelheid slib of grove fracties was telkens hoger in het voorjaar. Het sediment was het slechtst gesorteerd op de Middelkerke Bank. Voor de biotische gegevens geldt dat de Polychaeta op alle banken overheersten, gevolgd door de Amphipoda. De Polychaeta hadden de hoogste densiteiten op de Vlaamse Banken, door de hoge densiteiten van de Magelonidae. De Amphipoda (met op alle banken als belangrijkste familie de Haustoriidae) waren het best vertegenwoordigd op de Kwinte Bank. De Bivalvia en Cnidaria waren niet sterk vertegenwoordigd op de banken, behalve op de Middelkerke Bank. De totale biomassa en No waren het hoogst voor de Middelkerke Bank. Een duidelijk seizoenaal patroon in densiteit, biomassa en diversiteit werd niet vastgesteld. Er werden een aantal multivariate analyses toegepast op alle densiteitsgegevens samen, namelijk Twinspan-analyse, klusteranalyse en ordinatie, waarvan beide laatste respektievelijk geen nieuwe informatie verschaften en geen opsplitsing in groepen toelieten. Daarom werd enkel Twinspan gebruikt om uiteindelijk 6 groepen af te bakenen. Deze groepen werden zowel op biotisch als op abiotisch vlak gekarakteriseerd. Vooral groep 6 bleek duidelijk verschillend te zijn van de andere groepen door een fijn, slecht gesorteerd sediment, met een relatief hoge hoeveelheid slib. Deze groep had bovendien de hoogste waarden voor soortenaantallen (met uitzondering voor de Crustacea en Echinodermata) en aantal unieke soorten, densiteiten (met uitzondering voor de Amphipoda), biomassa en diversiteit. De andere groepen lagen verspreid langs een gradient van steeds kleiner wordende mediane korrelgrootte. Groep 5 werd gekarakteriseerd door een kleine hoeveelheid slib. Kenmerkend voor de groepen 1 tot 4 was de aanwezigheid van grove fracties. Groep 1 had de laagste waarden voor soortenaantallen en biomassa. Van de vijf groepen had groep 5 de hoogste densiteiten, de andere hadden hiervoor duidelijk veel lagere waarden. De laagste waarden voor diversiteit werden gevonden in groep 2. De opsplitsing van de stalen in discrete gemeenschappen bleek in deze studie bijna niet mogelijk te zijn. Enkel groep 6 kon duidelijk onderscheiden worden en eventueel als een gemeenschap beschouwd worden. De andere groepen vormden eerder een continuüm met veel overlappingen. Deze groepen werden eerder beschouwd als soortenassociaties, waartussen geen scherpe grenzen kunnen getrokken worden. De reden voor dit continuüm is waarschijnlijk dat in deze studie teveel hetzelfde habitat bemonsterd werd, zonder dat we hierbij in |
|